door Lars Hooning en Michael Renssen

Dankzij Barbara Baarsma is het woord ‘leercurve’ weer helemaal terug van weggeweest. De econoom berichtte 19 januari afscheid te nemen van haar werkgever Rabobank omdat haar eigen leercurve ‘afvlakt en minder steil wordt’. Tjonge, dachten wij, wat goed dat iemand dat bij zichzelf herkent. En wat knap dat je daaruit je conclusies trekt. Dat zouden méér mensen en organisaties moeten doen …

Want ook verenigingen en andere organisaties in het maatschappelijk middenveld vertonen soms verschijnselen van een afvlakkende leercurve. Of van niet meer bij de tijd zijn. Maar zij kunnen vervolgens niet afscheid nemen. Ze zullen moeten bijspijkeren. Want veel verenigingen vervullen een belangrijke maatschappelijke functie in ons land. Je leercurve steil houden is daarom één van de eerste vereisten voor iedere vereniging. En dus voor ieder verenigingsbestuur.

Verenigingscultuur

Ons land is vanouds behept met een hechte verenigingscultuur. Sportverenigingen, muziekverenigingen, toneelverenigingen, beroepsverenigingen, vakverenigingen, enz. enz. Binnen al die verenigingen was het nooit een probleem om vrijwilligers te vinden voor allerlei functies die behoren tot de ruggengraat van de vereniging. Lid worden van een vereniging was iets doodnormaals en dat je daarbinnen soms een stapje meer zette en er dus nog meer vrije tijd aan opofferde, dat was iets waar niemand vraagtekens bij zette.

Maar aanwezigheid van dit soort verenigingsmensen bestaat niet overal meer. Het zal rond de millenniumwisseling zijn geweest dat vele besturen merkten dat de vrijwilligers uit de clubs verdwenen. Dat functies niet meer werden ingevuld. En dat trouwe leden hun heil minder in de vereniging zochten en meer in de individualiteit. Degene die het mogelijk het eerste merkte was de verenigingsbladredacteur, die steeds minder ingezonden stukken kreeg. Zodat hij maar een website maakte met daarop alleen de allernoodzakelijkste informatie.

Nu, anno 2023, is er welhaast geen vereniging te vinden die niet naarstig op zoek is naar bestuursleden op allerlei gebieden en vrijwilligers voor uiteenlopende verenigingsfuncties. Vaak worden verenigingen kleiner, want ook de leden verlaten de sportvereniging, bijvoorbeeld om zeer individueel voor de spiegels in de sportschool te staan. Of men sluit de deuren.

Aanpassen aan de tijd

De huidige 50-plussers waren in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw die tienerjochies en -meisjes die in soepel draaiende verenigingen hun genoegen zochten en vonden. Het zijn ook – in verreweg de meeste gevallen – de mensen die heden ten dage de tegen de tijdgeest vechtende verenigingen besturen en in stand houden. Verjongen? Ja, dat is noodzakelijk, maar dan zal eerst de leercurve weer iets steiler moeten worden. Verenigingen, en met name de manier waarop deze organisaties communiceren met hun leden, moeten veranderen door zich aan te passen aan nieuwe verwachtingen.

Over het doel van verenigingen bestaat zelden discussie. Er moet nu eenmaal in georganiseerd verband gesport worden. Of er dient een standpunt te worden bepaald namens een groep beroepsbeoefenaren. En ook het delen van een passie, een hobby, een bepaalde levens- of politieke overtuiging zijn drijfveren om lid te worden van een vereniging. Dat was vroeger al zo en is nu nog steeds het geval. Dat geldt ook voor de belangrijke maatschappelijke verbindende kracht en rol van dergelijke organisaties in onze samenleving.

Je mag er als verenigingsbestuurder vanuit gaan dat mensen om drie redenen ‘iets’ in je vereniging willen doen:

  1. Iemand wil invloed kunnen uitoefenen op de koers van de vereniging. Dat zijn meestal degenen die zich manifesteren als bestuurder.
  2. Iemand wil een rol spelen in de verbinding tussen leden. Denk dan aan mensen die de communicatie binnen de organisatie willen verzorgen, of die feestelijke activiteiten willen opzetten en begeleiden.
  3. Iemand wil concreet de prestaties van de vereniging verbeteren. Mensen die willen trainen of coachen, of die hun eigen professionele expertise ten bate willen laten komen aan de vereniging.

Vroeger vond je deze drie soorten leden als vanzelf. Ze dienden zich uit eigen beweging aan en wierpen zich op als vrijwilliger. Maar die tijd is voorbij. In een geïndividualiseerde samenleving melden leden zich niet meer automatisch aan. Vaak vertrekken ze ongemerkt uit de vereniging om hun individuele heil elders te zoeken. De vereniging zal zich moeten aanpassen aan veranderde omstandigheden.

De vereniging in voortdurende dialoog met haar leden

Die aanpassingen aan de nieuwe tijd centreren zich vooral rond de communicatie van de vereniging: met haar leden (intern) en met andere belanghebbenden (extern). Op dat vlak heeft zich in de afgelopen decennia een ware revolutie voorgedaan. In de communicatiemiddelen, maar ook in de stijl van communiceren, de interactiviteit en de snelheid.

Naast de fysieke bestaat tegenwoordig  een digitale community, waarin de leden niet alleen met elkaar communiceren, maar ook met het bestuur. De community is een ‘level playing field’ voor allen. Iedereen heeft evenveel spreekrecht en gewicht. Soms is er veel commotie over een onderwerp, soms blijft het verrassend stil. Een community van niet zelden duizenden leden is een waardevolle asset voor ieder verenigingsbestuur. Helaas wordt het ledenbestand te vaak als een groep informatieontvangers gezien, die verenigingsberichten via de website toegespeeld krijgen. Maar dat is niet voldoende.

Wij zijn van mening dat een bestuur ervoor open moet staan om de regisseur te zijn van een continue dialoog met de leden. En dat het bestuur dient te beseffen dat er verschillende groepen leden zijn, die allemaal een plaats in de dialoog verdienen. Denk bijvoorbeeld aan de belangen van minderjarige leden naast die van volwassen leden.

Een casus uit onze praktijk verheldert het voorgaande. Een voetbalclub had 80% jeugdleden (i.c.  leden onder de 18 jaar). Allen de 20% leden die ‘volwassen’ waren hadden stemrecht binnen de vereniging. Met die 20% werd gecommuniceerd over de bestuurlijke aangelegenheden van de vereniging. Iedereen met enige verenigingservaring weet dat dit leidt tot een situatie, waarin alleen bestuursgeïnteresseerden en leden met specifieke eigen belangen naar een Algemene Ledenvergadering komen. Het gevolg? De vereniging voert beleid dat niet representatief is voor haar leden. Men heeft immers geen idee wat er onder de leden leeft of wat zij vinden van de club. De deur naar vertrek uit de vereniging wordt wijd opengezet.

Terwijl de oplossing zo eenvoudig is: als je via de statuten uitsluit dat een minderjarige mag stemmen, dan mag diens wettelijke vertegenwoordiger (ouder/voogd) komen en namens het kind stemmen. Dat is de formele kant van het verhaal. Veel beter is het om naast een interne discussie over het stemrecht het te hebben over de wijze waarop de kinderen wél bij de vereniging betrokken worden. Zij maken deel uit van diezelfde community. Denk dan na over de inrichting van een jeugdbestuur en voer langs digitale weg een dialoog met ze over zaken die hen interesseren. Daar zijn ze namelijk best goed in!

Wij weten dat op die manier altijd leden kunnen worden gevonden die – met een beroep op de drie eerdergenoemde drivers – in commissies zitting willen nemen, of in vertegenwoordigende organen (zoals ledenraden) hun invloed namens een groep leden willen uitoefenen, of willen meedenken over de uitvoering van speciale verenigingsprojecten, of een bestuur graag willen helpen bij een eventuele herstructurering van de organisatie, enz. enz.

Verenigingen anno 2023: vitaliteit vereist

De vereniging moet dus weer leren; de leercurve mag best weer iets steiler. Te veel verenigingen vervullen immers een essentiële functie in onze samenleving en mogen eenvoudigweg niet verdwijnen. Voor zulke verenigingen is optimale vitaliteit een vereiste. Stilzitten is geen optie meer.

Heeft uw vereniging ook behoefte aan een steilere leercurve? En wilt u meer weten over de programma’s en diensten die wij speciaal voor verenigingen hebben ontwikkeld? Schroom dan niet contact met ons op te nemen.  In een oriënterend gesprek lichten wij graag toe wat wij voor u specifiek kunnen betekenen.

Lars Hooning: 

“Ik had vroeger de ambitie om bij de marine te gaan. Dus werd ik lid van een maritieme jeugdvereniging in het Rotterdamse. Dat betekende dat ik mij iedere zaterdag moest melden op het korpsschip en dan een hele dag actief zijn met roeien, zeilen en al die activiteiten die bij het deel uitmaken van een bemanning horen. Theorie en praktijk waren een vast onderdeel van het programma. Begin en einde van de dag op het achterdek verzamelen voor de aftrap en de afronding en dan stonden wij daar drie rijen dik, jongens in alle leeftijden en het kader, de oudere vrijwilligers. Aan belangstelling geen gebrek; je wilde erbij zijn.

In al die jaren daarna kwam ik regelmatig de club tegen. Ik zag een groot verloop, een dalend ledenaantal, veel wisselingen bij de oudere vrijwilligers en dat een hele zaterdag er zijn met alle bijbehorende activiteiten in de avonduren voor velen een grote last wordt. Men maakt keuzes en kiest voor een andere vrijetijdsbesteding. Constante lijn toen en nu was en is de relatieve onbekendheid van deze jeugdvereniging en onbekend maakt dan onbemind. Dat was vroeger wellicht geen probleem want er was voldoende aanwas maar de jaren daarna keerde het zich tegen je.”

 

Michael Renssen:

“In mijn jonge jaren heb ik veel in verenigingsverband gesport. Voetbal, handbal, ik kreeg er geen genoeg van. Ik vond het eigenlijk vanzelfsprekend om als tienerjochie bij de sportvereniging mensen tegen te komen die de netten ophingen, die het ballenhok beheerden en de ballen opbliezen, die jeugdwedstrijden liepen te scheidsrechteren, die de bar bemensten, het clubblad maakten, enz. Ik ben zelf daaraan mee gaan doen. Van een iemand die toentertijd communicatie studeerde mag je verwachten dat hij dan het clubblad redigeerde, en dat heb ik ook gedaan. Maar ik ben ook scheidsrechter geweest en heb teams gecoacht. Eigenlijk heb ik daarbij nooit nagedacht in termen van uren die ik eraan besteedde. Het was best wel veel, maar er stond zo veel plezier tegenover als je dingen door jouw vrijwillige inzet mogelijk maakte.

Van mijn handbalvereniging is nu niet veel meer over. De club is gedecimeerd. De sport paste decennialang niet zo bij de tijdgeest, te fysiek, te hard. Dankzij het internationale succes van Nederlandse handbaldames komt daar nu weer kentering in. Ik hoop van harte dat handbalverenigingen dit weten op te pakken en in hun voordeel kunnen laten uitwerken. Vooral met pakkende en enthousiasmerende interne en externe communicatie. En hopelijk met net zo veel plezier als vroeger.”